Beweegpatronen van het kniegewricht
Elk gewricht heeft bepaalde beweegpatronen. Dat worden ook wel motorische patronen genoemd. Hiermee wordt bedoeld dat er gekeken wordt naar een gecombineerde, functionele beweging. In andere hoofdstukken op deze site, worden de ‘losse’ onderdelen van de knie uitgelegd.
Bij beweegpatronen krijgen deze losse onderdelen een samenwerkingsfunctie, een motorisch patroon. Deze samenwerking zorgt voor een efficiënte beweging. Als voorbeeld het lopen: bij elke stap wordt de knie gebogen en – als het goed is – volledig gestrekt. Toch heeft iedereen een ander looppatroon, dit terwijl we allemaal dezelfde opbouw, spieren en banden hebben.
Dit geeft ook meteen aan dat er geen ‘perfect’ beweegpatroon is. We kunnen natuurkundig en biomechanisch het perfecte looppatroon berekenen maar erg realistisch is dat niet.
Kanttekening: de bouw is wel bij iedereen verschillend, maar de basis van het bovenbeen, onderbeen en knieschijf is hetzelfde.
Buigen en strekken
De beweegpatronen van de knie worden beïnvloed door houding en beweegpatronen van de voet en de romp-bekken-heup regio.
Bij buigen en strekken van het kniegewricht, voert de knieschijf een complex driedimensionaal beweegpatroon uit. Dit beweegpatroon kent een grote mate van glijbeweging van de knieschijf over het bovenbeen in combinatie met rotaties (draaibewegingen). Dit beweegpatroon is afhankelijk van de vorm van kniegewricht en knieschijf. Daarnaast zorgen banden en spieren voor stabiliteit. Juist deze bewegingen, het naar binnen- en naar buitentrekken van de knieschijf, noodzaakt een complexe samenwerking. Bij samenwerking tussen spieren, banden en pezen is neuromusculaire coördinatie (afstemming tussen zenuwen en spieren) van belang. Een disbalans hierin zorgt voor beweegpatronen die belemmerend werken en op den duur klachten kunnen geven.
Bijvoorbeeld: als spieren aan de buitenzijde van de knie harder aan de knieschijf trekken dan spieren aan de binnenzijde (zie oorzaak patellofemoraal pijnsyndroom pfps). Naast harder trekken, kan er ook een verschil in timing zijn. Als spieren aan de buitenzijde te vroeg aangesproken worden, of juist te laat, ontstaat ook een disbalans.
Welke aanpassing dan nodig is, wordt mede bepaald door de hoeveelheid stabiliteit die uit – de bouw van – het kniegewricht gehaald kan worden. En die bouw is weer individueel bepaald.
Mobiliteit
De mobiliteit (beweeglijkheid) van het kniegewricht is afhankelijk van de positie van de heup. Zo kan de knie verder buigen bij een gebogen heup. Dit kan omdat de m. quadriceps (voorzijde bovenbeenspier) minder snel op rek komt en de hamstring aan de achterkant efficiënter werkt.
De actieve buiging en strekking van het kniegewricht is ongeveer 140 graden bij gebogen heup. Bij een gestrekte heup is de actieve mobiliteit van het kniegewricht ongeveer 120 graden. Deze buiging kan passief – door hulp van iemand anders of je eigen armen – doorgevoerd worden naar 160 graden waarbij de hiel de bil raakt.
De rotatie van het kniegewricht is afhankelijk van de stand van dat kniegewricht. Bij volledige strekking is geen of minimale rotatie mogelijk doordat de botstructuren voor stabiliteit zorgen. In een 90 graden stand van de knie is de rotatiemogelijkheid – en dus instabiliteit – het grootst.
In de fysiotherapie wordt steeds vaker over beweegpatronen gesproken. En dan voornamelijk over problemen in of met het beweegpatroon. “Het lopen doet pijn in mijn knie”, of ‘gaan zitten’ geeft pijnklachten. Dit zijn verstoringen van functionele beweegpatronen. Er wordt dan bekeken waar de problemen zitten in het patroon en dus naar spierkracht, mobiliteitsbeperking, verlies van coördinatie, pijn vermijdend gedrag, verkeerde timing van spieraanspanning etc.